- mate
- n. maté, Zuid-Amerikaanse boom, die eeuwig groen is, gecultiveerd voor zijn bladeren die gebruikt worden voor maken van thee; Paraquaanse thee, drank gemaakt door het trekken van bladeren van de matéboom in heet water--------n. vriend, maat; huwelijkspartner; partner; stuurman; mat (schaak-)--------v. paren; koppelen; voortplanten; mat zetten (in schaken)mate1[ meet]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 maat 〈ook Brits-Engels; informeel als aanspreekvorm〉 ⇒ kameraad2 (huwelijks)partner ⇒ gezel(lin); mannetje, wijfje 〈voornamelijk van vogels〉3 helper 〈van ambachtsman〉 ⇒ gezel4 stuurmanII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉 〈schaakspel〉1 mat————————mate2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 paren ⇒ huwen; zich voortplanten2 〈techniek, technologie〉aan(een)/bij/in elkaar passenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 koppelen ⇒ doen paren2 schaken ⇒ mat zetten
English-Dutch dictionary. 2013.